Gepubliceerd op: 28 mei 2024 | Laatste update: 31 augustus 2024
De Rijksoverheid heeft de uitvoering van diverse incidentele inkomensvoorzieningen, zoals de TONK en de energietoeslag, de afgelopen jaren bij gemeenten neergelegd. De vraag is: is de bijzondere bijstand nog een echt vangnet onder het vangnet van de algemene bijstand? De factsheet ‘Bijzondere bijstand’ zet de feiten en cijfers rondom de (uitgaven aan) bijzondere bijstand op een rij.
Hieronder lees je de samenvatting. De volledige publicatie vind je op de website van Divosa.
Samenvatting
De bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35 van de Participatiewet. Het wordt gezien als een onderdeel van het lokale minimabeleid. Het is bedoeld om inwoners te voorzien in noodzakelijke, onvermijdelijke kosten die voortkomen uit bijzondere omstandigheden, waarvoor geen draagkracht bestaat en die niet uit voorliggende voorzieningen kunnen worden bekostigd. Dit kan een eenmalige of een periodieke verstrekking zijn. Bijzondere bijstand wordt in de meeste gevallen als gift (als geldbedrag of in natura) verstrekt, maar kan ook als geldlening worden uitgekeerd.
Gemeenten zijn verplicht bijzondere bijstand te verstrekken als de kosten aan bovengenoemde criteria voldoen en de inwoner redelijkerwijs de kosten niet uit eigen middelen kan betalen. De gemeente kan daarbij in bepaalde mate zelf de draagkrachtberekening vaststellen. Ook bepalen ze de wijze van verstrekking en welke normbedragen ze hanteren.
In 1991 is de Algemene Bijstandswet (ABW) aangepast; sindsdien is de bijzondere bijstand decentraal geregeld. Sinds die tijd hebben er verschillende veranderingen plaatsgevonden binnen de bijzondere bijstand. De wijzigingen laten met name zien dat er over de tijd een verschillende kijk is op:
de mate waarin normen en regels centraal of decentraal geregeld moeten worden;
de mate waarin bijzondere bijstand ook categoriaal verstrekt mag worden.
Belangrijkste argumenten die over de tijd gebruikt zijn voor afschaffing of beperking van de categoriale bijzondere bijstand (1), zijn dat dit een vorm van ongerichte inkomensaanvulling is, dat dit het algemene inkomensbeleid doorkruist en dat het in armoedevaleffecten resulteert. Categoriale bijzondere bijstand geldt nu alleen voor de collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering. In 2022 en 2023 was de energietoeslag dit ook.
Uitgaven bijzondere bijstand
Gemiddeld wordt 7% van de uitgaven aan inkomensregelingen (onder andere algemene bijstand, IAOW, IOAZ, Bbz, minimabeleid) binnen het gemeentelijk sociaal domein besteed aan bijzondere bijstand. Een derde van alle uitgaven aan het gemeentelijk sociaal domein gaat naar inkomensregelingen. Circa twee derde van de uitgaven aan het gemeentelijk minimabeleid gaat naar de bijzondere bijstand.
In 2010 werd in heel Nederland 401 miljoen euro aan bijzondere bijstand verstrekt. Dit bedrag is opgelopen naar 615 miljoen euro in 2021. Het betreft een stijging van 57% ten opzichte van 2010. De uitgaven namen in de eerste jaren na 2010 af. Sinds 2014 stijgt het uitgekeerde bedrag bijzondere bijstand, waarbij tussen 2015 en 2016 de sterkste toename is. In 2022 zijn de uitgaven bijzondere bijstand nog hoger door de uitkering van de energietoeslag.
De stijging in de uitgaven aan bijzondere bijstand in de periode na 2014 is hoofdzakelijk te verklaren door:
toename van het gebruik en kosten van beschermingsbewind;
toename van de kosten van de collectieve aanvullende zorgverzekering;
meer bestedingen aan de individuele inkomenstoeslag.
Daarnaast hebben twee tijdelijke maatregelen invloed gehad:
de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) van 1 januari t/m 30 september 2021;
de komst van de energietoeslag in 2022.
Bepaalde uitgaven variëren over de tijd, afhankelijk van de maatschappelijke en economische situatie:
de uitgaven voor ‘voorzieningen voor wonen’. Toen er relatief meer statushouders kwamen in 2015-2016, waren deze uitgaven hoger. Ook de TONK werd op dit cluster geboekt;
de uitgaven aan het cluster ‘directe levensbehoeften’.
Verschillen tussen gemeenten
In grotere en meer stedelijke gemeenten ligt het gemiddelde bedrag aan bijzondere bijstand hoger dan in niet-stedelijke en kleinere gemeenten. Dit varieert van € 18 per inwoner bij gemeenten met minder dan 50.000 inwoners, tot € 37 per inwoner bij 100.000+-gemeenten. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat in grotere, meer stedelijke gemeenten er een relatief groter aandeel inwoners is dat meer dan een jaar van een inkomen tot 130% van het toepasselijk minimum leeft. Ook het aandeel inwoners met problematische schulden ligt daar hoger dan in kleinere gemeenten.
Bereik van de bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand wordt even vaak aan mannen als aan vrouwen verstrekt, terwijl vrouwen iets vaker een algemene bijstandsuitkering ontvangen (57% tegen 43%). De meeste ontvangers van bijzondere bijstand (44%) zijn in 2021 tussen de 45 jaar en de AOW-leeftijd; 9% heeft de AOW-leeftijd of is ouder. Daarmee ligt het gebruik van bijzondere bijstand in deze leeftijdsgroep lager dan het aantal AOW’ers met een algemene bijstandsuitkering/AIO-uitkering (12%) en het aandeel AOW’ers van iedereen van 18 jaar en ouder (25%).
Het meten van het niet-gebruik bij de bijzondere bijstand is lastig, omdat het moeilijk vast te stellen is met welke bijzondere en noodzakelijke kosten inwoners te maken hebben of krijgen. Het meest uitgebreide onderzoek naar individuele bijzondere bijstand komt uit 2011. Daarin was de schatting dat 57% van de huishoudens met langdurig een inkomen tot en met 110% van het sociaal minimum en weinig vermogen hier gebruik van heeft gemaakt. Het bereik van de categoriale regeling energietoeslag lag op circa 90%. Dit lag uitzonderlijk hoog volgens gemeenten, mede door de landelijke bekendheid, de hoogte van het bedrag en het eenvoudige aanvraagproces.
Lees de volledige publicatie op de website van Divosa
ga naar divosa.nl (externe link)